DE VISSERIJ VAN OUDSHER.

In mei 1810 bezocht Keizer Napoleon Walcheren. Daarbij werd ook Arnemuiden met een bezoek van de Keizer vereerd. Wat een gebeurtenis was dit hoge bezoek voor zo'n gesloten gemeenschap van nog geen 1000 inwoners. Uit de historiebeschrijving is bekend dat de niet zo schrikachtige keizer schrok van de grote armoede die er hier heerste. Hij verzocht het gemeentebestuur drie oude arme vrouwen aan hem voor te stellen. Zij kregen elk van de keizer drie gouden Napoleons. Het gemeentebestuur ontving de som van 1000 francs toegestuurd om aan de armen uit te delen. Maar daardoor was toch het probleem van de armoede niet opgelost.

Arnemuiden stond toen reeds bekend om zijn visserij. Hoewel men ook over enkele grote zeilsloepen beschikte die de Noordzee bevaarden, ging men in het begin van de vorige eeuw toch in z'n geheel over op de kleine kustvisserij. Deze werd over het algemeen met hoogaarzen uitgeoefend in de mondingen van de Ooster- en de Westerschelde. De vissers waren in de zeegaten thuis als in hun broekzak. Zo kenden ze er ook elke grondslag. Zoals een boer z'n landerijen overziet, zo wisten de Arnemuidse vissers met dikke mist precies waar ze waren. De schipper zag dat aan de grondsoort aan het peillood dat hij telkens overboord gooide. Dit deed hij ook om de vaardiepte bij te houden. Zo kwamen ze weer veilig in de haven terug.

De Arnemuidenaars waren getijvissers. 's Nachts ging men er op uit en 's middags keerden ze weer terug. De hoofdmoot van de vangst waren de garnalen. Deze werden in hoofdzaak naar Engeland verzonden. De vissers hadden dit in handen gegeven van de handelaren omdat ze de Engelse taal niet machtig waren en ook zakelijk niet bekwaam daartoe waren. De handelaars (ook wel genoemd de commissionairs) hadden daardoor hun handen vrij; ze konden doen en laten wat ze wilden. Ook kregen de vissers geen toestemming om de boekhouding in te zien.

Vermeldenswaard is ook de vangst van de pijlstaartrog. Daar werd dan de lever uitgesneden, die in een wekfles werd gedaan om in de zon te laten rotten totdat er wat olie en drab overbleef. Daarna werd de drab er uit gezeefd, zodat de beroemde pijlstaartolie overbleef die gebruikt werd als huismiddeltje tegen velerlei kwalen. Soms was er jarenlang geen huisarts ter plaatse, omdat men deze geen voldoende inkomen kon bieden. Zodoende behielpen vele inwoners zich met de zelf gewonnen pijlstaartolie. In de volksmond heette het dat men de beste resultaten mocht verwachten als men er een goede slok van innam. Dit middel wordt ook nu (anno 1993) nog wel door enkelen gebruikt. Ook door mensen van buiten de gemeente werd dit middel zeer op prijs gesteld.

Merkwaardig was dat de oude generatie vissers niet kon zwemmen, terwijl ze toch hun hele leven op zee waren.Wij, als kinderen, werden daartoe wel aangespoord. Zwembad of badmeester kende je niet. Je moest het vanuit jezelf maar zien te leren, in het kanaal de Arne met je vriendjes. Voor meisjes was het nog altijd een taboe, ook vanwege de klederdracht. Dat was ook geen kleinigheid om je weer opnieuw aan te kleden. Wij leerden het op z'n hondjes, peddelend met de handen onder je borst. En eenmaal twee slagen van de grond werden er steeds grotere rondjes gemaakt, tot ruim over de helft van het kanaal en dan onder geleide van je vriendjes het kanaal over. Had je dat eenmaal goed volbracht, dan leerde je de schoolslag. En als je dat onder de knie had, dan werd je geacht te kunnen zwemmen.

© G. de Nooijer


Terug naar Inhoudsopgave